Aan het laden...

Studeren met AD(H)D aan de kunstacademie

Studeren met een aandoening, zoals dyslexie, faalangst, autisme of AD(H)D kan bijzonder veeleisend zijn. Het onderwijs speelt daar steeds beter op in, door aanpassingen te treffen die in het belang zijn van alle studenten. Maar juist bij studenten met problemen kunnen deze aanpassingen een grote rol spelen in de haalbaarheid van de opleiding. In januari hebben Rosanne van der Meer en ik een training gegeven op de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, waarin we dieper in zijn gegaan op wat AD(H)D is, welke beperkingen dit oplevert tijdens de studie en welke aanpassingen bijdragen aan het studeren met AD(H)D aan de kunstacademie.

Wat is AD(H)D?

De diagnose AD(H)D omvat aandachtsproblemen, impulsiviteit en soms hyperactiviteit. Niet iedereen heeft last van die hyperactiviteit, vandaar de haakjes in de afkorting. Soms gaat het om interne activiteit die gepaard kan gaan met een heftig gevoel van onrust. De problemen tonen zich al in de vroege jeugd onder diverse omstandigheden. Het gaat dan om:

  • Aandacht: moeite met concentratie en details en moeite om aandacht voor langere tijd vast te houden. Problemen bij het organiseren en uitvoeren van complexe taken en moeite bij het ordenen en stellen van prioriteiten.
  • Impulsiviteit: moeite om impulsen, gedachten en gevoelens te reguleren. Moeite met motivatie en uitvoering taken.
  • Hyperactiviteit: rusteloosheid, veel bewegen, moeite met stilzitten, steeds op zoek naar activiteit.

Als de problemen zich voor langere tijd voordoen kan er sprake zijn van AD(H)D. Om een diagnose te stellen op latere leeftijd, wordt ook gekeken naar de problemen die zich in de vroege jeugd hebben afgespeeld. Belangrijk is hierbij dat de problemen daadwerkelijk tot een ondermijning van de sociale, academische, professionele, of recreatieve activiteiten hebben geleid (American Psychiatric Association 2013).

Een belangrijke oorzaak van de problemen die passen bij AD(H)D wordt gevonden in de regulatie van de neurotransmitter dopamine in de hersenen. Het niveau van dopamine speelt een belangrijke rol in de hersenen voor de regulatie van activiteit, aandacht en impulsen en is minder stabiel bij sommige mensen (Spencer e.a. 2007). Medicatie is veelal gericht op het reguleren van het niveau van dopamine in hersenen, zodat overactiviteit en impulsiviteit beter kunnen worden beheerst. Onderzoek wijst uit dat veel van de beschikbare medicatie effectief is en bijdraagt aan verbeteringen in het functioneren (Faraone e.a. 2006).

Naar schatting komt AD(H)D in onze maatschappij voor bij meer dan 5% van de kinderen en bij ongeveer 2,5% van de volwassenen (Polanczyk e.a. 2007). AD(H)D lijkt meer voor te komen bij mannen dan bij vrouwen, hoewel recent onderzoek aantoont dat AD(H)D anders tot uiting komt bij vrouwen. De geschatte verhouding man-vrouw is tussen de 5:1 en 2:1. Laatste jaren is meer aandacht voor AD(H)D bij vrouwen, omdat het zich net als ASS bij vrouwen net iets anders lijkt te uiten. Opvallend is dat vrouwen vaak op jonge leeftijd al leren compenseren voor de diverse problemen die ze ondervinden en daar beter in zijn dan de meeste mannen. Om die reden vallen de problemen in eerste instantie minder op, al is het geestelijk lijden er niet minder om (Quinn & Madhoo 2014).

Studeren met AD(H)D

Gezien de criteria van de aandoening is het niet vreemd dat de situatie in het onderwijs moeilijk is voor mensen met de diagnose AD(H)D. We verwachten dat studenten grondig hun taken uitvoeren, de stof van colleges leren, goed voorbereid zijn, de studie organiseren, aandachtig zijn in de les en hun impulsen kunnen reguleren. Een moeilijke levensfase voor veel mensen met AD(H)D is de puberteit en de adolescentie, omdat juist in deze fase bekend is dat mensen moeite hebben met deze zaken. Versterkt de puberale ontwikkeling de symptomen van AD(H)D? Ik heb er nog geen onderzoek over gelezen, maar ik vermoed dat de twee een lastige combinatie vormen.

Hoe ga je daarmee om? Als docent, maar ook als student? Het is niet gemakkelijk om de problemen onder ogen te zien en dit gebeurt soms pas als er een aanzienlijke studieachterstand ontstaat. De tutor en decaan mengen zich in de voortgang van de student. De eerste stap is altijd een persoonlijk gesprek, waarbij wordt gekeken naar de individuele hulpvraag.

Eén van de belangrijke aandachtspunten is het creëren van een structuur waarin de student goed gedijt. Om meer balans te krijgen in de impulsen, zijn bepaalde vaste momenten voor inspanning en ontspanning van grote meerwaarde. Een bepaalde mate van impulsiviteit, bijvoorbeeld als de student creatief bezig is, gitaar spelend, schilderend, moet niet worden ondermijnd. Maar om te presteren moet er ook tijd zijn om te eten, te ontspannen, te lachen en te slapen. Samen met de tutor een goede planning maken en overzicht creëren voor de lange termijn doelen van de studie, kan voor mensen met AD(H)D een goede basis bieden om een balans te vinden.

Een ander aandachtspunt is het grondig bespreken van informatie en doorvragen bij alle stappen die de student in het proces zal of kan doorlopen. Juist voor studenten met AD(H)D is het soms lastig om complexe taken volledig te begrijpen en grondig uit te voeren. Wanneer er eenmaal duidelijkheid is over alle verwachtingen, is het ook makkelijker om de aandacht te richten op de taken die nodig zijn om eraan te voldoen. Om dat overzicht te houden is het belangrijk om dit visueel te maken, maar moet er ook met regelmaat gekeken worden hoe taken en doelen worden bijgesteld naar de omstandigheden.

Binnen de opleiding zijn er vaak diverse mogelijkheden om de student te helpen. Zo kan er bij sommige studies gebruik worden gemaakt van ouderejaars studenten, die studenten helpen met moeilijke onderdelen van de studie en extra uitleg geven. Vaak is het ook mogelijk om extra gesprekken te voeren met de tutor, om de voortgang en planning in de gaten te houden. Een goede leidraad en overzicht van mogelijke aanpassingen in de studie kan men vinden in de handleiding van het expertisecentrum van de Universiteit Leiden (Filippo-Kokkeel 2009).

Aanpassingen in het onderwijs

Uit onderzoek van Simone van Helvoort naar autisme op kunsthogescholen, wordt duidelijk dat een deel van de studenten niet op de hoogte is van de mogelijkheden en dat hier niet altijd gebruik van wordt gemaakt. Ook op het gebied van didactiek ziet zij mogelijkheden voor verbetering. Belangrijk is ook een centraal aanspreekpunt voor de student, om de problemen te bespreken en om in informatie te voorzien (van Helvoort 2017). Tutoren en decanen spelen hier een belangrijke rol.

Afhankelijk van de intensiteit van de problemen kan een student soms beter worden doorverwezen, bijvoorbeeld naar een huisarts, vertrouwenspersoon, psycholoog of studiebegeleider. De signalering van problemen door docenten, tutoren en decanen is cruciaal, omdat er soms met kleine aanpassingen kan worden gezorgd dat de student beter functioneert in diens studie. Maar wanneer het persoonlijk leven van de student begint te lijden onder de problemen, bovenop een studieachterstand, moet er soms worden gekeken naar andere opties, zoals een specifieke vorm van begeleiding.

In de training gingen we dieper in op deze problemen, door ook onze praktijkervaring door middel van casuïstiek te bespreken. We werden daarbij ondersteund door Gerard van Wolferen, docent en autisme ambassadeur aan de HKU, die meer vertelde over het studeren met autisme en hoe studenten daarbij ondersteund kunnen worden. Interessant was ook het verband tussen de twee aandoeningen, dat de laatste jaren steeds beter is onderzocht, en hoe bepaalde problemen overlappen (O’Dwyer e.a. 2014).

In de praktijk zien we dat zowel mensen met ASS als mensen met AD(H)D baat hebben bij een persoonlijke aanpak, die uitgaat van de problemen die ze ervaren en de mogelijkheden waarover ze beschikken. We moeten niet uit het oog verliezen dat studenten aan de kunstacademie zijn aangenomen vanwege hun talent, maar soms door bepaalde problemen beperkt worden. Aandacht voor de student kan er in het onderwijs voor zorgen dat de problemen onder controle blijven en dat de talenten zich vrijelijk kunnen ontwikkelen.

Literatuur

  1. American Psychiatric Association, 2013. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Fifth Edition, London: New School Library.
  2. Faraone, S.V. e.a., 2006. Comparing the Efficacy of Medications for ADHD Using Meta-analysis. Medscape General Medicine, 8(4).
  3. Filippo-Kokkeel, C., 2009. Studeren met ADHD en ADD, Fenestra Disability Centre: Expertisecentrum Universiteit Leiden.
  4. van Helvoort, S., 2017. Studeren met ASS aan een kunsthogeschool. Hogeschool voor de Kunsten Utrecht.
  5. O’Dwyer, L. e.a., 2014. Brain volumetric correlates of autism spectrum disorder symptoms in attention deficit/hyperactivity disorder. PLoS ONE, 9(6).
  6. Polanczyk, G. e.a., 2007. The worldwide prevalence of ADHD: A systematic review and metaregression analysis. American Journal of Psychiatry, 164(6), pp.942–948.
  7. Quinn, P.O. & Madhoo, M., 2014. A Review of Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder in Women and Girls: Uncovering This Hidden Diagnosis. The Primary Care Companion for CNS Disorders, 16(3).
  8. Spencer, T.J. e.a., 2007. Further Evidence of Dopamine Transporter Dysregulation in ADHD: A Controlled PET Imaging Study Using Altropane. Biological Psychiatry, 62(9), pp.1059–1061.

Geef een reactie